Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/158

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De kinderen gingen naar school en de oude juffrouw stapte de straat op, om een bezoek bij juffrouw Harper te brengen, ten einde haar ongeloof door Toms wondervollen droom den doodsteek te geven.

Sid was slim genoeg om zich stil te houden, zoolang hij in de kamer was. Toen hij de deur achter zich had dichtgeslagen, riep hij uit:

‘Een mooie grap - zoo'n lange droom, zonder een enkele vergissing!’

Wat een held was Tom nu geworden! Hij sprong en huppelde niet meer langs den weg, maar bewoog zich voort met de waardige voornaamheid, welke aan den zeeroover past, die voelt dat hij een man van beteekenis is in het oog van 't publiek. En dat was hij inderdaad. Hij hield zich, als zag hij de blikken, als hoorde hij de opmerkingen niet, waarvan hij het voorwerp was, doch zij waren spijs en drank voor zijne ziel. Jongere knapen liepen achter hem aan en verhoovaardigden zich op de eer van met hem gezien en door hem geduld te worden, en behandelden hem alsof hij de Tamboer-Majoor was van een optocht, of de olifant onder wiens leiding eene menagerie de stad binnentrekt. De jongens van zijne jaren deden, alsof zij er niets van wisten dat hij weg geweest was, maar vergingen niettemin van afgunst. Zij zouden er wat voor gegeven hebben om zijne bruine, door de zon verbrande huid en zijne vermaardheid te bezitten, en Tom zou daarvan voor geen wereldsch geld afstand hebben gedaan.

Op school werd aan Tom en Joe zoo het hof gemaakt en werden ze zoozeer bewonderd, dat de beide helden weldra onuitstaanbaar pedant werden. Zij begonnen hunne avonturen aan gretig luisterende toehoorders te vertellen, doch brachten het nooit verder, dan het begin; want eene verbeelding als de hunne, steeds klaar om nieuwe stof aan te brengen, zou