Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/160

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Wel, Marie Austin, ondeugende meid, waarom ben je niet op de zondagsschool geweest?’

‘Ik ben er geweest. Heb je me niet gezien?’

‘Neen. Waart ge er? Waar heb je gezeten?’

‘In de klasse van juffrouw Peters, waar ik altijd zit. Ik heb jou wel gezien.’

‘Zoo! Hoe mal, dat ik jou niet zag! Ik had je van de pic-nic willen vertellen, die gegeven wordt.’

‘O, dat is heerlijk! En wie geeft die?’

‘Mijn ma!’

‘O, heertje, ik hoop dat zij mij ook vragen zal.’

‘Natuurlijk; het is mijn partij. Zij vraagt iedereen, die ik hebben wil.’

‘Verrukkelijk! - wanneer zal het gebeuren?’

‘Al spoedig. In de vacantie, denk ik.’

‘Voortreffelijk! - Je vraagt zeker al de jongens en meisjes?’

‘Ja, al mijne kennissen, dat is te zeggen, al de jongens en meisjes, die lief tegen mij zijn,’ en meteen werd er tersluiks naar Tom gekeken. Doch deze had het juist ontzettend druk met Amy Lawrence over het vreeselijke onweer op het eiland en over den bliksem, die den grooten vijgeboom aan spaanders sloeg, terwijl hij, Tom, op geen tien pas afstands stond.

‘En mag ik ook komen?’

‘Ja.’

‘En ik?’ zeide Sally Rogers.

‘Ja.’

‘En ik ook?’ riep Suze Harper. ‘En Joe?’

‘Ja.’

En zoo ging het met vroolijk handgeklap voort, totdat de geheele troep om een uitnoodiging gebedeld had, behalve Tom en Amy. Deze twee keerden koeltjes de anderen