Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/162

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vraag niet sloegen. Niettemin bleef hij achter het schoolgebouw op- en nederloopen, om zich de oogballen met het hatelijk schouwspel te pijnigen. Hij kon niet anders, en de gedachte dat Becky Thatcher niet eens scheen te vermoeden dat hij in het land der levenden was, maakte hem bijna krankzinnig.

Toch zag zij het maar al te goed en wist zij dat zij veld won ook, en was blijde dat hij nu ondervond, wat zij had uitgestaan. Amys vroolijk gebabbel werd hem ondraaglijk. Tom begon verontschuldigingen te maken en zeide dat hij naar huis moest om te werken, daar het laat werd. Doch tevergeefs: het vogeltje kirde altijd maar voort: ‘Ik wou, dat ze naar de maan vloog! Zal ik dan nooit van haar afkomen?’ Eindelijk zeide hij dat hij weg moest, en het meisje antwoordde argeloos, dat zij zorgen zou morgenochtend weder op haar post te zijn. En hij spoedde zich voort en haatte haar om die belofte.

‘Een andere jongen!’ sprak Tom tot zich zelven en knarste met de tanden. ‘Zij mocht, wat mij betreft, elken jongen van de plaats genomen hebben, behalve dien vromen Piet, die zich zoo mooi kleedt en zoo voornaam is! Best, jongen! ik heb je een pak gegeven den eersten dag dat je hier kwaamt, en je zult er nog een hebben. Wacht je beurt maar af. Dan gaat het zoo!’

En toen ging hij in zijne verbeelding aan het afkloppen van den jongen, maakte de bewegingen van ‘iemand een pak geven’ - en sloeg, schopte in de lucht, onder het uitroepen van: ‘Ziezoo, dat 's voor jou goed? Heb je nou genoeg, zeg? Laat dit je een les zijn.’

Toen snelde hij naar huis. Hij kon de gedachte aan Amys dankbaar geluk en aan dat andere tooneel niet meer verdragen. Becky intusschen zette hare plaatjesbeschouwing met Alfred voort; maar toen de minuten voortkropen en