Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/170

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Nooit op school geslagen! Wat zou een pak ransel! Juist iets voor een meisje: zij zijn zoo laf en kleinzeerig. Zij hebben geen ruggegraat. Natuurlijk zal ik die dwaze meid niet aan den ouden Dobbins gaan verklappen; er zijn wel andere middelen om haar klein te krijgen, die niet zoo gemeen zijn. Maar wat moet er met het boek gedaan worden? De oude Dobbins zal vragen, wie het gescheurd heeft. Niemand zal antwoorden. Dan zal hij doen als altijd en de meisjes beurt om beurt ondervragen, en wanneer hij bij het meisje komt dat het gedaan heeft, zal hij het weten zonder dat het gezegd wordt. De meisjes verraden zich altijd. - Becky zal klappen krijgen; 't is een naar geval, maar ik zie er geen gat in om het te verraden.’

Tom peinsde nog een oogenblik over de zaak en riep toen uit: ‘In orde! Zij wou mij in de klem zien; laat haar dat genot hebben.’

Daarop voegde hij zich bij de ‘krijgertje’ spelende schooljeugd, totdat de meester kwam en de school begon. Toms gedachten dwaalden gedurig van zijn werk af en telkens, wanneer hij een blik naar den meisjes-kant wierp, werd hij ontroerd door het gelaat van Becky. Alles te zamen genomen, behoefde hij geen medelijden met haar te hebben en toch was hij diep met haar begaan. Toen de ontdekking van het leesboek gedaan werd, was Tom voor een tijdlang geheel vervuld van zijn eigen leed en werd Becky uit hare verdooving wakker. Zij volgde het proces met groote belangstelling, want zij wist, dat Tom niets tegen de beschuldiging, van inkt op het boek gemorst te hebben, kon inbrengen. Tom ontkende het feit, en maakte door die ontkenning de zaak eer erger dan beter. Becky maakte zich wijs, dat zij er schik in had, doch eene stem in haar binnenste fluisterde haar toe, dat zulks het geval niet was. Toen het er zeer bedenkelijk voor Tom begon uit