Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/173

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Ik heb het gedaan!’

De schooljeugdstond versteld over zulk eene onbegrijpelijke dwaasheid. Tom bleef een oogenblik staan om tot zichzelven te komen, en toen hij de bank uitstapte om zijne straf te ondergaan, werd hij door de bewondering en de dankbare aanbidding, die hem uit Becky's oogen tegenstraalden, betaald voor honderd zweepslagen.

Door zijne edele daad zelf in verrukking gebracht, verdroeg hij zonder een geluid te geven, de onbarmhartigste geeseling, waaraan de heer Dobbins zich ooit had schuldig gemaakt, en hoorde hij ook met volkomen onverschilligheid de wreede uitspraak aan, om twee uren school te blijven. Immers hij wist wie met het grootste geduld buiten op hem wachten zou, totdat zijne straf geleden was.

Dienzelfden middag nog vertelde Becky hem met schaamte en berouw, hoe verraderlijk zij zich jegens hem gedragen had. Tom ging dan ook naar bed, vol wraakzuchtige plannen jegens Alfred Temple; maar zijn wrok maakte spoedig voor aangename overpeinzingen plaats en hij viel in slaap en droomde van Becky's laatste woorden, die hem als muziek in de ooren hadden geklonken en aldus hadden geluid:

‘Tom, hoe kon je zoo edel zijn?’




 

HOOFDSTUK XXII.



De vacantie begon te naderen. De altijd strenge schoolmeester werd strenger en veeleischender dan ooit, en scheen het er op gezet te hebben, op den ‘examendag’ met de scholieren te pronken. Zijn roede en plak waren thans zelden werkeloos, ten minste onder de kleinere leerlingen. De grootste jongens en de dames van zestien en zeventien jaren