Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/177

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Droefgeestigheid’, ‘Kinderliefde’, ‘Hartstochten’, enz. enz.

Een hoofdgebrek van al deze opstellen was eene zorgvuldig gekweekte droefgeestigheid en een kwistige overvloed van mooie woorden.

In sommige was een merkbare neiging om modewoorden er met de haren bij te sleepen, zoo dikwijls zelfs, dat zij geheel afgezaagd werden. En dan was er eene bijzonderheid, welke ze alle kenmerkte en bedierf, - namelijk de onuitstaanbare zedepreek, die zijn gebrekkelijken staart aan het eind van elk opstel deed kwispelen. Welk ook het onderwerp mocht wezen, er werd altijd een hersensfolterende poging gedaan om er op de een of andere wijze iets in te lasschen, waarop het zedelijk en godsdienstig gemoed met stichting kon nederzien. Niettegenstaande de ergerlijke onoprechtheid, die het publiek uit dergelijke zedepreeken tegenblonk, werden zij niet afgeschaft. En zij zijn dat nog niet en zullen het waarschijnlijk nooit worden, zoolang de wereld zal bestaan.

Er is geen school in gansch Amerika, waar de jonge dames zich niet verplicht gevoelen hare opstellen met een preek te eindigen; en het zijn doorgaans de lichtzinnigste en minst godsdienstige meisjes, die de mooiste preeken maken. Maar genoeg hiervan. De waarheid wil niet altijd gezegd zijn. Laat ons daarom tot het examen terugkeeren.

Het eerste opstel, dat voorgelezen werd, droeg tot opschrift:

‘Is dit nu het leven?’

De lezer zal mij wel willen vergunnen er een uittreksel van mede te deelen. Het luidde ongeveer aldus:

‘Met welk een verrukking ziet gewoonlijk het jeugdig gemoed niet uit naar een hem wachtend feest! De verbeelding toovert rooskleurige tafereelen van genot. Daar ziet de aanbidster van wereldsche genoegens zich reeds te midden der feestvierende menigte als “de bewonderde door al de bewonderaars”. Haar bevallige gestalte, in een sneeuwwit