Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/186

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zou voorkomen bij het Gerechtshof. Natuurlijk werd deze zaak het onderwerp van alle gesprekken; ook in Toms kring werd er druk over gesproken. Maar telkens, als het woord genoemd werd, voer hem eene rilling door de leden en hij verbeeldde zich in zijn angst, dat er voorbedachtelijk zoo gedurig in zijne tegenwoordigheid over gesproken werd, om te zien of hij er ook iets mede te maken had. Ofschoon hij zeker wist, dat niemand eenig vermoeden omtrent zijne bekendheid met de misdaad kon hebben, voelde hij zich toch onder die praatjes niet op zijn gemak. Hij stierf elken dag duizend dooden en nam eindelijk Huck met zich naar eene eenzame plaats om de zaak met hem te bepraten. Het zou eene verlichting wezen, eens even zijn tong vrij te laten en den lijdenslast met een lotgenoot te deelen. Bovendien wilde hij er zich van overtuigen, dat Huck gezwegen had.

‘Huck, heb je nooit iemand daarover gesproken?’

‘Waarover?’

‘Dat weet je wel!’

‘O, natuurlijk niet.’

‘Nooit een woord?’

‘Nooit een enkel woord. - Waarom vraag je dat?’

‘Wel, ik was er bang voor.’

‘Maar Tom Sawyer. Wij zouden geen vier en twintig uur meer geleefd hebben, als het ontdekt was. Dat weet je immers wel.’

Tom werd kalmer. Na een pauze hernam hij:

‘Huck, je zoudt je immers door niets, noch door iemand laten ompraten.’

‘Laten ompraten? Wel, als ik zin krijg om me door dien duivel van een kleurling te laten verzuipen, dan zal ik me laten ompraten.’

‘Nu, dan is het in orde. Ik geloof, dat we veilig zijn,