Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zoolang we zwijgen. Doch laat ons voor de securiteit nog eens zweren.’

‘Best.’

Dus zwoeren de knapen ten tweeden male met dure eeden.

‘Wat zeggen de menschen toch, Huck? Ik heb er nog zoo weinig van gehoord.’

‘Zeggen! 't Is Muff Potter en 't blijft Muff Potter. Het koude zweet staat mij op 't voorhoofd, als ik het hoor, en ik zou wel onder den grond willen kruipen.’

‘Zoo gaat het mij ook. Ik weet dat hij er om koud is. - Heb je niet somtijds medelijden met hem?’

‘Ja, dag en nacht. 't Is wel geen beste, die Muff Potter, maar hij heeft nooit iemand kwaad gedaan. Hij bedelt wel eens langs de straat om geld te krijgen voor drank en hij loopt ook te luieren, maar o, Heertje, dat doen we allemaal, ten minste de meesten, vooral de dominees en dat slag van volk. Maar hij is een goede kerel, want hij heeft me eens de helft van zijn visch gegeven, terwijl hij zelf nog honger had; en ik weet niet hoeveel maal hij mij geholpen heeft, als ik in de knijp zat.’

‘En voor mij heeft hij oude vliegers opgelapt, Huck, en vischnetten gebreid. Ik wou, dat ik hem uit de kast kon krijgen.’

‘We kunnen er hem niet uit krijgen, Tom; en 't zou hem niet veel baten, want ze zouden hem er wel gauw weder inpakken.’

‘Ja, dat zouden zij. Maar ik vind het akelig om hem zoo duivelsch valsch te hooren beschuldigen van iets, dat niet gedaan heeft.’

‘Ik ook, Tom. Ik heb ze hooren zeggen, dat hij de gemeenste schurk uit het land was en dat het een wonder is, dat hij niet eerder gehangen werd.’

‘Ja, zoo praten zij. Ik heb hooren zeggen, dat, als hij