Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/188

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vrij kwam, zij hem zouden lynchen [1] – en dat zouden zij doen ook.’

De jongens praatten nog een tijdlang op deze wijze voort, doch het gesprek bracht hun weinig troost aan. Tegen schemeravond stonden zij voor de kleine eenzame gevangenis, wellicht met een vage hoop in het hart, dat er iets zou gebeuren, waardoor hunne moeielijkheden uit den weg zouden worden geruimd. Doch er gebeurde niets; de engelen en feeën schenen zich het lot van dezen ongelukkige niet aan te trekken.

Tom en Huck deden dien avond wat zij al menigmaal hadden gedaan; zij zetten zich voor het tralievenster der cel neder en gaven Potter wat tabak en een paar zwavelstokken. Daar de gevangene in een laag hok lag en door geen schildwachten werd bewaakt, konden zij hem deze kleine giften zonder moeite toereiken.

Zijne dankbaarheid voor hunne geschenken had hen altijd pijnlijk aangedaan, – doch ditmaal trof zij hen meer dan ooit. Zij vonden zichzelven onuitsprekelijk laf en valsch, toen Potter zeide:

‘Jelui bent allemachtig goed voor me geweest, jongens, beter dan iemand anders in de geheele stad, en ik zal het nooit, nooit vergeten. Dikwijls zeg ik tot mijzelven: “Ik placht al de vliegers en dingen voor de jongens in orde te maken en hen te wijzen waar de beste visch te vangen was en hun plezier te doen zooveel ik kon, en thans, nu hij in nood is, hebben zij allen den ouden Muff vergeten – allen behalve Tom en Huck. Die vergeten hem niet, zeg ik, en ik vergeet hen niet. Wel jongens, ik heb een vreeselijke misdaad gepleegd, in mijne dronkenschap, – anders begrijp ik niet, hoe ik het gedaan kon hebben, – en nu moet ik er voor

  1. Buitengerechtelijk veroordeelen en ter dood brengen.