Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/189

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hangen, en dat is maar goed, ja, 't beste wat ze met mij doen kunnen. Doch daar zullen wij niet verder over spreken. Ik wil jelui niet akelig maken, daarvoor ben jelui te goed voor mij geweest! Maar wat ik zeggen wou, is dit: drinkt nooit te veel, en jelui zult nooit hier komen. Ga een beetje dichter bij het raam staan, dan kan ik jelui beter zien; 't is zoo'n troost, vriendelijke gezichten te zien, als men zich zoo diep ellendig voelt, - en ik zie ze hier nooit, behalve die van jelui. Goede, vriendelijke gezichten, Goede, vriendelijke gezichten! Gaat op elkanders rug staan en geef mij de hand; uwe handen kunnen wel door de tralies doch de mijne niet, die zijn te groot. Kleine, teere handjes, die Muff Potters last verlicht hebben en welke als ze maar konden, dien wel heelemaal zouden wegnemen!”

Tom ging dien avond diep rampzalig naar huis en werd den ganschen nacht door afgrijselijke droomen gekweld. De twee volgende dagen was hij al vroeger op straat en bleef hij om de zaal van het gerechtshof heen zweven, naar welk gebouw hij onwederstaanbaar gedreven werd, ofschoon hij al zijne krachten inspande om zich te dwingen er vandaan te blijven. Huck ondervond hetzelfde en de beide knapen vermeden elkander opzettelijk. Soms liepen zij voor een oogenblik weg, doch dezelfde vreeselijke betoovering dreef hen altijd weder naar het gebouw terug. Telkens spitste Tom de ooren, wanneer er een leeglooper de zaal in- of uitslenterde, doch hij hoorde onveranderlijk treurig nieuws; het net werd hoe langer hoe dichter om den armen Potter toegehaald. Aan den avond van den tweeden dag liep in het stadje het gerucht, dat het feit door Injun Joe's verklaring volkomen was bewezen en dat er geen twijfel meer bestond omtrent de uitspraak der jury.

Tom kwam laat in den avond tehuis en klom door het venster in zijne slaapkamer. Hij was in een staat van