Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/196

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

plotseling Tom. Hij stapte de deur uit om Joe Harper op te zoeken, doch zonder baat. Toen ging hij naar Ben Rogers: helaas! deze was visschen. Weldra echter liep hij Huck tegen 't lijf en de beruchte straatjongen stond hem te woord. Tom nam hem met zich naar een eenzame plaats en deelde in vertrouwen zijn voornemen mede. Huck werd bereid gevonden; hij had gaarne de hand in elke onderneming, welke genot beloofde en geen geld kostte, daar hij een lastigen overvloed van die soort van tijd had, die geen geld is.

‘Waar zullen wij graven!’ vroeg Huck.

‘O, overal!’

‘Zoo, zijn dan overal schatten begraven?’

‘Neen, waarachtig niet. Zij zijn meestal op allervreemdste plaatsen verborgen, Huck; - somtijds op eilanden en ook wel in verrotte kisten, onder een tak van een ouden dooden boom op welken de maan te middernacht haar schaduw werpt. Doch doorgaans vindt men ze veel in den grond onder spookhuizen.’

‘Wie verstopt ze?’

‘Wel de roovers natuurlijk. - Wie anders, denk je. De catechiseermeester van de zondagschool?’

‘Ik weet het zoo niet. Indien ik een schat had, zou ik hem niet verstoppen: ik zou er hem doorlappen om een lekker leventje te hebben.’

‘Ik ook; maar roovers doen dat niet; zij verbergen hem en laten hem waar hij is.’

‘Komen zij hem nooit halen?’

‘Neen; zij hebben er wel plan op, maar zij vergeten doorgaans de plaats, waar zij hem verstopt hebben, of zij gaan dood. Hoe dan ook, hij blijft lang onder den grond liggen en begint te roesten; en in verloop van tijd vindt de een of ander een oud geel stukje papier, dat hem zegt waar de schat begraven is; - een papiertje dat men in