Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/198

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Zeker; dat weet iedereen. Heb je er nooit een gezien, Huck?’

‘Niet, dat ik mij herinner!’

‘O, de koningen hebben ze bij menigte.’

‘Maar ik ken geen enkelen koning, Tom.’

‘Dat wil ik wel gelooven. Hier zijn geen koningen; maar als je eens naar Europa gingt, zou je er een mud in het rond zien springen.’

‘Springen zij?’

‘Springen, - eend! Wel neen!’

‘Wel, waarom zeg je het dan?’

‘Och, ik bedoelde alleen maar, dat je ze zien zoudt, - maar niet zien springen, natuurlijk niet. Waarom zouden zij dat doen? Ik meen, dat je er den grond mede bezaaid zoudt zien, evenals bij dien Richard den Bultenaar.’

‘Richard...? Hoe heet hij nog meer?’

‘Hij heeft geen anderen naam. Koningen hebben alleen maar één voornaam.

Zoo?’

‘Zeker, zoo is 't.’

‘Nu, als ze dat prettig vinden, laten ze hun gang gaan. Ik zou geen koning willen zijn, om alleen maar één voornaam te hebben, evenals de nikkers. - Maar zeg, waar ga je eerst graven?’

‘Dat weet ik nog niet. Zullen wij eerst beginnen onder dien ouden dooden tak op den heuvel, aan de overzijde van Hill-House Branch?’

‘Akkoord.’

De knapen wisten een gebrekkige bijl en een schoffel machtig te worden en ondernamen de voetreis van anderhalf uur. Zij kwamen bezweet en hijgend aan en legden zich onder de schaduw van een olmboom neder om uit te rusten en een pijp te rooken.