Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/199

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Het bevalt mij,’ zei Tom.

‘Mij ook,’ antwoordde Huck.

‘Zeg eens, Huck, als wij hier den schat vinden, wat doe jij dan met jouw aandeel?’

‘Ik? Ik koop elken dag een pastei en een glas sodawater en ik ga naar elk paardenspel dat hier in de buurt komt. Ik verzeker je, dat ik het er van nemen zal.’

‘Zou je er niets van opsparen?’

‘Opsparen? Waarvoor zou dat dienen?’

‘Om wat te hebben om later van te leven.’

‘O, dat hoeft niet, als ik dat deed, zou Pop op een goeden dag terugkomen en er zijne klauwen op zetten, om er spoedig een eind aan te maken. - Wat doe jij met jouw part?’

‘Ik koop een nieuwe trom, een sabel, een roode das, een groote poppenkast - en ik ga trouwen.’

‘Trouwen?’

‘Ja zeker.’

‘Tom, ben je mal, of wat scheelt je?’

‘Wacht maar; je zult het zien gebeuren.’

‘Hemel, dat is nu het gekste ding, dat je doen kunt. Denk maar eens aan Pop en mijne moeder; ze deden niets dan vechten. Ik herinner mij dat als den dag van gisteren.’

‘Dat doet er niet toe. Het meisje, waarmede ik ga trouwen, zal niet vechten.’

‘Tom, ik geloof dat zij allen hetzelfde zijn. Je kunt ze allen onder één kam scheren. Ik zou me, als ik jou was, nog eens bedenken eer ik dat deed. Ik zeg je, dat het je berouwen zal, Hoe heet die meid?’

‘'t Is geen meid; - 't is een meisje.’

‘Dat is hetzelfde; sommigen zeggen meid en anderen meisje. 't Is allebei goed. Hoe is haar naam?’

‘Ik zal hem je later zeggen; nu nog niet.’