Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/208

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Neen,’ zei hij, ‘ik heb er goed over gedacht en ik heb er geen zin in; het is gevaarlijk.’

‘Gevaarlijk?’ gromde de doofstomme Spanjaard, tot verbazing der knapen. ‘Gevaarlijk, melkbaard?’

Deze stem deed de knapen beven en naar adem snakken. Het was die van Injun Joe!

Er volgde een oogenblik van stilte, waarop Joe hernam:

‘Wat kan gevaarlijker zijn dan die karwei van daarginds - en er is toch niets van gekomen.’

‘Dat was heel wat anders. Dicht bij de rivier en geen enkel huis in de nabijheid. 't Zal nooit bekend worden, dat wij het beproefd hebben, vooral niet daar het mislukt is.’

‘Wel, wat kan gevaarlijker zijn dan over dag hier te komen? Ieder, die ons ziet, kan argwaan krijgen!’

‘Dat weet ik, maar er was geen andere plaats geschikt na die malle karwei. Ik hunker er naar dit hol te verlaten. Ik wou gisteren al gaan, maar er was geen denken aan zich buiten te wagen, met die helsche jongens, die bij den heuvel speelden.’

De ‘helsche jongens’ beefden bij dit gezegde en dachten hoe gelukkig het was, dat zij zich herinnerd hadden dat het Vrijdag was en dat zij tot het besluit waren gekomen een dag te wachten. Zij wenschten in hun hart, dat zij het een jaar hadden uitgesteld.

De twee mannen haalden eenig voedsel voor den dag en begonnen te eten. Na eenige oogenblikken van stilzwijgen zeide Injun Joe:

‘Kijk eens, jongen: ga jij naar de rivier, waar je behoort, wacht daar totdat je van mij hoort. Ik zal het er op wagen nog wat hier in de stad te blijven om den boel op te nemen. Wij zullen dat gevaarlijke karweitje ondernemen, als ik alles goed bespionneerd en bemerkt heb