Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/215

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hout hoorden. Injun Joe lag op den grond, onder de brokstukken der vermolmde trap! Hij stond op met een vloek en zijn kameraad zeide:

‘Nu, wat doet er dat toe of er iemand boven is; - laten zij er blijven - wat raakt het! Indien zij naar beneden willen springen en den nek breken - wie belet het hun? Het zal binnen vijftien minuten donker zijn - en dan kunnen zij ons volgen, indien zij willen; ik ben gereed hen te ontvangen. Ik geloof, dat de lui die deze dingen hier ingesleept hebben, ons hebben gezien en ons voor duivels of spoken of zoo iets hebben gehouden. Ik wed, dat zij nog aan den haal zijn.’

Joe mompelde eenige onverstaanbare klanken en toen stemde hij met zijn kameraad in, om van het karige daglicht gebruik te maken en te vertrekken. Kort daarna slopen zij in de schemering het huis uit en stapten met hunne kostbare lading naar de rivier.

Tom en Huck stonden bevend, maar met een gevoel van verlichting op en staarden hen door de reten tusschen de planken na. Volgen? Neen! Zij waren tevreden, toen zij den vasten bodem weder bereikten en zonder den nek gebroken te hebben, over den heuvel naar huis konden gaan. Zij spraken niet veel, daar zij te zeer verdiept waren in zelfverwijt en woede tegen het noodlot, dat hun de spade en de bijl daar had doen neerzetten. Indien die er niet gestaan hadden, zou Injun Joe nooit argwaan gekoesterd hebben. Hij zou het zilver met het goud daar verborgen hebben, totdat hij aan zijn plan van wraakneming had voldaan. En dan zou hij ondervonden hebben, wat het zegt een schat niet meer te vinden. 't Was een bitter noodlot, dat het gereedschap daar gebracht had. Zij besloten een oog te houden op den Spanjaard, wanneer hij naar de stad zou gaan, om zijne kans voor zijn wraakzuchtig plan