Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/217

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

die zijne oogen hadden aanschouwd, te kolossaal was om werkelijkheid te wezen.

Hij had nooit in zijn leven vijftig dollars bijeen gezien en hij geleek daarin op alle knapen van zijn leeftijd en stand. In zijn verbeelding werden de woorden ‘honderden’ en ‘duizenden’ alleen maar bij manier van spreken gebruikt en bestonden er zulke sommen in de wereld niet. Hij vermoedde geen oogenblik, dat een zoo groote som, als meer dan honderd dollars in klinkende munt, in iemands bezit kon zijn. Indien hij zijn begrip van een verborgen schat had moeten ontleden, zou hij gezegd hebben, dat deze bestond uit een handvol dollars en een schepel prachtige, andere munten.

Langzamerhand echter onder het overdenken werden de bijzonderheden van zijn avontuur scherper en klaarder, en eindelijk kreeg de gedachte, dat het toch geen droom was geweest, bij hem de overhand. Aan deze onzekerheid moest een einde gemaakt worden. Hij zou haastig zijn boterham eten en dan Huck opzoeken.

Huck zat aan dolboord van een plat vaartuig, achteloos met zijn voeten in het water te schoppen en zag er zeer droefgeestig uit. Tom besloot te wachten, totdat Huck over de zaak zou beginnen. Als hij dat niet deed, was het avontuur slechts een droom geweest.

‘Heila, Huck!’

‘Heila, jij!’

Een oogenblik stilte.

‘Tom, indien wij dit vervloekte gereedschap bij den dooden boom gelaten hadden, was het geld reeds ons. O, is het niet vreeselijk?’

‘'t Is dus geen droom? Geen droom? Toch zou ik haast willen, dat het er een was; ja 'k mag een boon zijn, als ik het niet wou!’