Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/219

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zeide, dat die kamer altijd op slot was, en dat hij er nooit iemand had zien in- of uitgaan, behalve des nachts. Waarom dit geschiedde, wist hij niet; wel betuigde hij soms verlangd te hebben er achter te komen, doch hij was er niet zoo bijzonder nieuwsgierig naar, en stelde zich tevreden met te gelooven dat het in die kamer spookte. Verder vertelde hij ook nog, dat hij er den vorigen nacht een licht had zien branden.

‘Dat is alles wat ik te weten ben gekomen, Huck. Ik geloof, dat wij het wezenlijke “nummer twee” gevonden hebben.’

‘Ik vermoed het ook. Wat zullen we doen?’

‘Laat mij eens denken.’

Tom bedacht zich een geruimen tijd. Toen zeide hij:

‘Ik zal het je zeggen. De achterdeur van dat “nummer twee” komt uit in dat kleine steegje tusschen de herberg en die oude trap van den kalkoven. Nu moet je al de deursleutels opsnorren die jij krijgen kunt, en ik zal die van tante wegkapen, en in den eersten donkeren nacht den besten zullen wij ze gaan probeeren. En denk er aan, dat je op den uitkijk blijft naar Injun Joe, omdat hij gezegd heeft dat hij in de stad zou komen en nog op een kans zou loeren om aan zijn wraak te voldoen. Als je hem ziet, moet je hem volgen; en als hij niet naar “nummer twee” gaat, dan is dat de plaats niet.’

‘Tom, ik durf hem niet alleen volgen.’

‘Och kom; 't is natuurlijk nacht. Hij zal je misschien niet eens zien; en als hij dat doet, zal hij je toch niet verdenken.’

‘Nu, als het donker is, zal ik hem misschien volgen. Maar ik weet het nog niet zeker. Ik zal zien wat ik doe.’

‘Wedden, Huck, dat ik hem wel volg, als het donker is. Hij kon waarachtig wel eens geen gelegenheid hebben