Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lange tijd, doch er gebeurde niets. Zijn vertrouwen begon te wankelen. Was het de moeite waard? Was het werkelijk de moeite waard? Waarom zou hij het niet opgeven en naar bed gaan?

Plotseling vernam zijn oor een geluid. In een oogenblik was hij geheel aandacht. De deur in het steegje werd zachtjes dichtgedaan. Onmiddellijk kroop hij in een hoek bij den kalkoven. Het volgende oogenblik slopen twee mannen langs hem heen, van wie de een iets onder zijn arm scheen te dragen. Het moest de kist zijn! Zij gingen dus den schat verplaatsen! Waarom zou hij Tom nu roepen? Het zou een dwaasheid wezen! - De mannen zouden met de kist wegloopen en zij zou nooit gevonden worden. Neen, hij zou blijven waken en hen volgen; hij zou zich aan de duisternis toevertrouwen, als een waarborg tegen ontdekking. Deze dingen bij zich zelven overleggende, sloop hij stil voort en kroop voorzichtig als een kat, blootsvoets achter de mannen aan, terwijl hij hen zoover voor zich uit liet gaan dat hij hen nog juist in het gezicht had.

Zij slopen de op de rivier uitloopende straat door en sloegen toen links af, eene zijstraat in. Daarna gingen zij rechtuit, totdat zij aan het pad kwamen, dat naar Cardif Hill leidde. Dit werd ingeslagen en zij stapten al maar voort, tot nabij het huis van den ouden boschwachter, dat halverwegen den heuvel gelegen was.

‘Goed,’ dacht Huck, ‘zij zullen den schat in de oude steengroeve begraven.’ Maar zij hielden niet eens bij de steengroeve stil. Zij gingen door naar den top. Toen kozen zij een zijpaadje tusschen de groote sumakboomen en waren op eens in de duisternis verdwenen. Huck versnelde zijn pas en liet minder ruimte tusschen hen en zich zelven; zij konden hem thans immers onmogelijk zien. Hij draafde een poosje, ging toen weder wat langzamer; uit vrees van te