Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/69

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bogen zich te zamen over de lei en beide zielen gingen gansch en al in de pret op. Eindelijk scheen de fortuin ten gunste van Joe te keeren en bij hem te blijven. De schallebijter deed wat hij kon om los te komen en werd bijna even opgewonden en angstig als de knapen zelven. Juist toen hij op het punt stond van de klauwen van Joe te ontsnappen en Tom's vingers alweder jeukten om hem in zijne macht te krijgen, versperde de eerste hem met zijne speld den weg tot zijn grondgebied. Tom kon het niet langer uithouden. De verleiding was te groot. Hij stak zijne hand uit en kwam met zijne speld over zijne grenzen. Joe werd boos en zeide:

‘Tom, laat hem aan zijn lot over.’

‘Ik wou hem alleen maar een beetje helpen, Joe.’

‘Neen, dat is niet eerlijk; laat hem aan zijn lot over.’

‘Pas op of ik ga hem helpen zoo hard als ik wil.’

‘Tom, laat hem met rust, zeg ik je.’

‘Ik doe het niet.’

‘Je zult; - hij is op mijn grondgebied.’

‘Hoor eens, Joe Harper, wien behoort hij toe?’

‘Het kan mij niet schelen, wien hij toebehoort; hij is aan mijn kant en je zult hem niet aanraken.’

‘Wedden, dat ik het toch doe. 't Is mijn schallebijter en ik zal met hem doen wat ik verkies.’

Op eens voelde Tom een klap op zijn schouder en Joe een anderen op den zijnen. Twee minuten lang zag men een rookwolk uit de buizen der jongens opgaan en hoorde men de gansche school lachen. De knapen waren te zeer in hun spel om de stilte te bemerken, die zich over de school had verspreid, even voordat de meester op zijn teenen naar hen toegeslopen en tegen hen over was gaan staan. Hij had het tooneel op zijn gemak gadegeslagen en daarna de verraderlijke klappen toegebracht.