Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/70

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Toen de school 's middags uitging, vloog Tom naar Becky Tatcher toe en fluisterde haar in 't oor:

‘Zet je hoed op en zeg dat je naar huis gaat; en als je den hoek van de straat om zijt, loop dan van de kinderen af, sla de steeg in en keer zoo naar de school terug. Ik zal den anderen kant gaan: dan komen wij elkaar vanzelf tegen.’

Daarop verliet Tom de school en voegde zich bij een groep kinderen, die eene andere straat insloegen dan de kameraadjes van Becky. Heel spoedig kwamen de knaap en het meisje elkaar midden in 't steegje tegen, keerden naar het schoollokaal terug, dat zij nu geheel voor zich hadden. Zij gingen naast elkander zitten met een lei voor zich. Tom gaf Becky een griffel, stuurde haar hand en riep op deze wijze een wonderbaar huis in het aanzijn.

Doch de teekenwoede duurde niet lang en ze begonnen samen te praten. Tom was in den derden hemel van geluk en zei:

‘Houd je van ratten?’

‘Neen, ik heb een hekel aan die dieren.’

‘Ik ook, - ten minste aan levende. Maar ik meen doode, die je aan een touwtje over je hoofd kunt laten draaien.’

‘Neen, ik geef niet veel om ratten, ook niet om doode. Maar, weet je waar ik van houd? Van gom kauwen.’

‘Zoo, ik heb toevallig een paar stukjes bij mij. Eerst mag jij een beetje kauwen en dan ik weer.’

Dat was prettig; ze kauwden beurt om beurt en schommelden met hun beenen onder de bank van pleizier.

‘Ben je wel eens in een paardenspel geweest?’ vroeg Tom.

‘Ja; mijn pa neemt me wel eens mee, als ik zoet ben.’

‘Ik ben er drie of vier malen geweest. Neen nog meer. De kerk is geen lor waard in vergelijking met een paarden-