Pagina:Marx, De burgeroorlog in Frankrijk (vertaling 1936).pdf/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

burcht van de bourgeoisie, de Nationale Vergadering, uit elkaar te jagen. Het tweede keizerrijk begon, de uitbuiting van Frankrijk door een bende politieke en financiële avonturiers, maar tevens begon een industriële ontwikkeling, zoals onder het bekrompen en angstige systeem van Louis Philippe, onder de uitsluitende heerschappij van slechts een klein gedeelte der bourgeoisie, nooit mogelijk was geweest. Louis Bonaparte ontnam de kapitalisten hun politieke macht onder het voorwendsel, hen, de bourgeois, tegen de arbeiders te beschermen, en de arbeiders op hun beurt tegen hen; maar daarvoor in de plaats begunstigde zijn heerschappij de spekulatie en de industriële werkzaamheden, kortom: de opbloei en de verrijking van geheel de bourgeoisie in tot dusverre ongekende mate. In nog veel grotere mate weliswaar ontwikkelde zich de corruptie en de massale diefstal, die zich rondom het keizerlijke hof groepeerden en van deze verrijking hun hoge procenten trokken.

Maar het tweede keizerrijk betekende een beroep op het Franse chauvinisme; het betekende het terugeisen van de in 1814 verloren grenzen van het eerste keizerrijk, op zijn minst die van de eerste republiek. Een Frans keizerrijk binnen de grenzen van de oude monarchie, ja, zelfs binnen de nog meer ingekorte grenzen van 1815 — dit was op de duur een onmogelijkheid. Vandaar de noodzakelijkheid van oorlogen af-en-toe en van grensverruiming. Maar geen grensuitzetting verblindde zozeer de fantasie van de Franse chauvinisten als die van de linker Rijnoever. Eén vierkante mijl aan de Rijn betekende bij hen meer dan tien in de Alpen of ergens anders. Gegeven het tweede keizerrijk, was het terugeisen van de linker Rijnoever, in één keer of bij gedeelten, slechts een kwestie van tijd. Deze tijd kwam met de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog van 1866; door Bismarck en door zijn eigen al te sluwe weifelpolitiek in de verwachte „gebiedsschadeloosstelling” bedrogen, restte thans Bonaparte niets meer dan de oorlog, die in 1870 uitbrak en hem in Sedan en van daar in Wilhelmshöhe deed belanden.

Het noodzakelijke gevolg was de Parijse revolutie van 4 september 1870. Het keizerrijk viel in elkaar als een kaartenhuis; de republiek werd weer geproclameerd. Maar de vijand stond voor de poorten. De legers van het keizerrijk waren òf in Metz hopeloos ingesloten òf in Duitsland gevangen. In deze nood veroorloofde het volk de Parijse afgevaardigden in het gewezen wetgevende lichaam, zich als „regering van de nationale verdediging” op te werpen. Men stond dit des te eerder toe, omdat thans voor het doel van de verdediging alle voor de militaire dienst geschikte Parijzenaars in de Nationale Garde dienst hadden genomen