Pagina:Marx, De burgeroorlog in Frankrijk (vertaling 1936).pdf/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

samen met die van de, daartegenover gelegen Rijn-oever, en de aanwezigheid van een grote vesting als Straatsburg ongeveer halfweg tussen Bazel en Germersheim, een Franse inval in Zuid-Duitsland zeer begunstigt, terwijl zij eigenaardige moeilijkheden biedt voor een inval uit Zuid-Duitsland in Frankrijk. Verder valt er niet aan te twijfelen, dat de annexatie van Elzas en Duits-Lotharingen aan Zuid-Duitsland een veel sterkere grens zou geven; het zou dan meester zijn van de kam der Vogezen over haar gehele lengte en over de vestingen, die de noordelijke passen daarvan dekken. Ware Metz ook geannexeerd, dan zou Frankrijk zeker voor het ogenblik van twee der voornaamste operatie-basissen tegen Duitsland zijn beroofd, maar dit zou het niet beletten, nieuwe bij Nancy en Verdun op te richten. Duitsland bezit Koblenz, Mainz, Germersheim, Rastatt en Ulm, louter operatiebasissen tegen Frankrijk, en heeft hiervan in deze oorlog rijkelijk gebruik gemaakt; met welke schijn van rechtvaardiging zou het den Fransen Metz en Straatsburg kunnen misgunnen, de enige twee belangrijke vestingen, die zij in deze streek bezitten?

Bovendien bedreigt Straatsburg Zuid-Duitsland slechts, zolang dit een van Noord-Duitsland gescheiden macht is. Van 1792 tot 1795 werd Zuid-Duitsland nooit van deze kant aangevallen, omdat Pruisen aan de oorlog tegen de Franse revolutie deelnam; maar zodra Pruisen in 1795 zijn afzonderlijke vrede sloot en het Zuiden aan zijn lot overliet, begonnen de aanvallen op Zuid-Duitsland, met Straatsburg als basis, en duurden zij voort tot 1809. In werkelijkheid kan een verenigd Duitsland Straatsburg en ieder Frans leger in de Elzas onschadelijk maken, als het al zijn troepen tussen Saarlouis en Landau samentrekt, zoals in deze oorlog is gebeurd, en oprukt of een slag aanneemt, op de weg van Mainz naar Metz. Zolang de hoofdmassa der Duitse troepen daar staat, kan elk, van Straatsburg naar Zuid-Duitsland binnenrukkend leger worden omgetrokken, en wordt het in zijn verbindingen bedreigd. Als de huidige veldtocht iets heeft bewezen, dan is het wel het gemak, waarmee Frankrijk van Duitsland uit kan worden aangevallen.

Maar eerlijk gezegd, — is het in het algemeen niet een ongerijmdheid en een anachronisme, als men militaire overwegingen verheft tot het beginsel, volgens hetwelk de nationale grenzen behoren te worden bepaald? Als we deze regel wilden volgen, had Oostenrijk nog aanspraak op Venetië en de Mincio-linie, en Frankrijk op de Rijn-linie, ter bescherming van Parijs, dat zeker meer aan aanvallen uit het Noord-Oosten, dan Berlijn uit het Zuid-Westen, is blootgesteld. Als de