Pagina:Marx, De burgeroorlog in Frankrijk (vertaling 1936).pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

versteende routine geketend geweest. Het is duidelijk, dat hem de dieper liggende stromingen van de moderne maatschappij eeuwig verborgen moesten blijven; maar zelfs de meest tastbare veranderingen aan de maatschappelijke oppervlakte weerstreefde een brein, welks gehele levenskracht in de tong was gevlucht. Zo werd hij nooit moe, iedere afwijking van het verouderde Franse systeem van beschermende rechten als heiligschennis aan te klagen. Als minister van Louis Philippe trachtte hij de spoorwegen als een waanzinnige zinsbegocheling weg te schreeuwen; in de oppositie onder Louis Bonaparte brandmerkte hij iedere poging tot hervorming van het verrotte Franse legerstelsel als een ontheiliging. Geen enkele keer in zijn lange politieke loopbaan heeft hij zich aan een enkele, ook maar de geringste maatregel van praktisch nut schuldig gemaakt. Thiers was slechts konsekwent in zijn zucht naar rijkdom en in zijn haat tegen de lieden, die de rijkdom voortbrengen. Toen hij in zijn eerste ministerie onder Louis Philippe optrad, was hij arm als Job; hij verliet het als millionair. Toen zijn laatste ministerie onder den zelfden koning (van 1 Maart 1840) hem in de Kamer openlijke beschuldigingen wegens verduistering bezorgde, vergenoegde hij zich, door onder tranen te antwoorden, waarin hij even gemakkelijk „doet” als Jules Favre of onverschillig welke andere krokodil. Te Bordeaux was zijn eerste stap tot redding van Frankrijk voor de aanstormende financiële ruïne, deze, dat hij zich zelf een toelage van drie millioen franks per jaar gaf; dit was het eerste en het laatste woord van de zuinige republiek", die hij zijn Parijse kiezers in 1869 in uitzicht had gesteld. Een van zijn vroegere kollega's uit de Kamer van 1830, — zelf een kapitalist, hetgeen hem niet belette, een offervaardig lid van de Parijse Kommune te zijn, — de heer Beslay, zei onlangs in een muurplakaat tot Thiers: —

„De knechting van de arbeid door het kapitaal is te allen tijde de hoeksteen van uw politiek geweest, en sedert gij gezien hebt, dat de republiek van de arbeid in het stadhuis van Parijs is binnen getrokken, hebt gij zonder ophouden Frankrijk toegeroepen:„Ziet die misdadigers!”

Een meester in kleine staatsschurkerijen, een virtuoos in meineed en verraad, uitgeslapen in al de lage krijgslisten, verraderlijke knepen en gemene trouweloosheid van de parlementaire partijstrijd; steeds bereid om, als hij uit het ambt was verdrongen, een revolutie aan te wakkeren, — en ze in bloed te verstikken, zodra hij weer het roer van de staat in handen had; met klassevooroordelen inplaats van ideën; met ijdelheid inplaats van een hart; zijn partikulier leven even schandelijk als zijn publiek leven laag was, — kan hij niet nalaten, zelfs thans, nu hij