Pagina:Marx, De burgeroorlog in Frankrijk (vertaling 1936).pdf/51

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

om zijn dagorder, waarin hij voorschreef, dat iedere, bij de Kommunemannen gevangen genomen linie-soldaat moest worden doodgeschoten. Desmarêt, de gendarm, werd gedekoreerd, omdat hij de edele en ridderlijke Flourens verraderlijk op slagersmanier in stukken had gekapt. Flourens, die op de 31ste Oktober 1870 de hoofden der regering van de Nationale Verdediging had gered. De „opbeurende bijzonderheden” van zijn moord werden door Thiers in de Nationale Vergadering met behagen breeduit meegedeeld. Met de opgeblazen ijdelheid van een parlementair Klein-Duimpje, wien men veroorlooft, de rol van een Tamerlan te spelen, weigerde hij aan de rebellen elk recht van beschaafd oorlogvoeren tegen zijn nietigheid, zelfs de neutraliteit van hun ambulances. Niets afschuwelijkers dan deze aap, van wien Voltaire reeds een voorgevoel had, die voor een korte tijd zijn beestachtige lusten de vrije loop kan laten.

Nadat de Kommune (dekreet van 7 April) vergeldingsmaatregelen had bevolen en het als haar plicht had verklaard, „Parijs tegen de kannibaalse daden der Versaillaanse bandieten te beschermen en oog om oog, tand om tand te eisen”, — maakte Thiers nog geen einde aan de wrede behandeling der gevangenen; hij beledigde hen bovendien nog in zijn berichten als volgt: „Nooit is het bedroefde oog van eerlijke mensen op zulk onteerde gezichten van een onteerde demokratie gevallen”, — eerlijke mensen als Thiers zelf en zijn ticket-of-leave-mannen. Niettemin werd het doodschieten van de gevangenen enige tijd lang gestaakt. Maar nauwelijks hadden Thiers en zijn December-generaal bevonden, dat het vergeldings-dekreet slechts een lege bedreiging was, dat zelfs hun gendarmerie-spionnen, die te Parijs, als Nationale Gardisten verkleed, waren gevangen genomen, — dat zelfs politie-brigadiers, dragers van brandgranaten, verschoond bleven, — of het massaal doodschieten van gevangenen begon op nieuw en werd tot het einde toe volgehouden. Huizen, waarin Nationale Gardisten waren gevlucht, werden door gendarmes omsingeld, met petroleum (dat hier voor de eerste maal voorkomt) overgoten en in brand gestoken; de halfverbrande lijken werden later door de ambulance der pers (te Les Ternes) voor de dag gehaald. Vier Nationale Gardisten, die zich op de 25ste April bij Belle Epine aan enige bereden jagers hadden overgegeven, werden later de een na den ander door den ritmeester, een waardigen knecht van Gallifet, neergeschoten. Een van de vier, Scheffer, voor dood achtergelaten, kroop naar de Parijse voorposten en legde gerechtelijk getuigenis af van het feit voor een kommissie der Kommune. Toen Tolain den minister van