NEGENDE HOOFDSTUK
Ik gaf er veel voor, met juistheid te weten, lezer, hoe lang ik nu een heldin in de lucht zou kunnen laten zweven, voor ge, by de beschryving van een kasteel, myn boek moedeloos uit de hand zoudt leggen, zonder te wachten tot het mensch op den grond kwam? Als ik in myn verhaal zulk een luchtsprong noodig had, zou ik voorzichtigheidshalve nog altyd een eerste verdieping kiezen als uitgangspunt van haar sprong, en een kasteel waarvan weinig te zeggen viel. Wees echter voorloopig gerust: Havelaars huis had geen verdieping, en de heldin van myn boek — goede hemel, de lieve trouwe anspruchlose Tine, een heldin! — is nooit uit een venster gesprongen.
Toen ik ’t vorig hoofdstuk sloot met een aanwyzing op wat afwisseling in het volgende, was dit eigenlyk meer een oratorische kunstgreep, en om een slot te maken dat goed «knipte» dan wel omdat ik inderdaad meende dat het volgend hoofdstuk alleen «ter afwisseling» waarde hebben zou. Een schryver is ydel als…een man. Spreek kwaad van zyn moeder of van de kleur zyner haren, zeg dat hy een amsterdamsch accent heeft — wat nooit een Amsterdammer toestemt — wellicht vergeeft hy u die dingen. Maar…roer nooit aan de buitenzy van ’t kleinste onderdeel eener byzaak van iets dat er lag naast zyn geschryf…want dàt vergeeft hy u niet! Als