Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/160

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

ELFDE HOOFDSTUK

 

 

Zoodat ik maar zeggen wil, om met Abraham Blankaart te spreken, dat ik dit hoofdstuk als «essentieel» beschouw, omdat het, naar ik meen. Havelaar beter doet kennen, en hy schynt nu toch eenmaal de held van de historie te zyn.


— Tine, wat is dat voor ketimon? (77) Lieve meid, doe nooit plantenzuur by vruchten! Komkommers met zout, ananas met zout, pompelmoes met zout, al wat uit den grond komt, met zout. Azyn by visch en by vleesch…er staat iets van in Liebig…

— Beste Max, vroeg Tine lachend, hoe lang meen je wel dat we hier zyn? Die ketimon is van mevrouw Slotering.


En Havelaar had moeite zich te herinneren dat hy pas gister was aangekomen, en dat Tine met den besten wil nog niets had kunnen regelen in keuken of huishouding. Hyzelf was reeds lang te Rangkas-Betoeng! Had hy niet den ganschen nacht doorgebracht met lezen in ’t archief, en was er niet reeds te veel door zyn ziel gegaan, dat in-verband stond met Lebak dan dat hy zoo terstond weten kon dat hy eerst sedert gisteren dáár was? Tine begreep dit wel: zy begreep hem altyd!


— Ach ja, dat is waar, zeide hy. Maar toch moet je eens