Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
160


Schoon elders minzaam en gedwee,
Ontstuimig slechts op Natals ree,
Gedurig kookt en woelt?

Ge vraagt, en de arme vissschersknaap
Heeft nauw uw vraag verstaan,
Of wenkend met het donker oog,
Wyst hy u aan d'onmeetbren boog
Het verre Westen aan.

Hy wendt den blik van 't donker oog
En staart naar 't Westen heen,
En toont u, daar ge rondsom ziet.
Slechts water, water, in 't verschiet.
En zee, en zee alleen!

En dáárom schuurt hier de Oceaan
Zoo fel het oeverzand:
't Is zee slechts, waar ge rondsom ziet,
En water, water, anders niet,
Tot Madagaskars strand!

En menig offer werd gebracht
Ten zoen voor d'Oceaan!
En menig kreet, in 't nat gesmoord,
Door vrouw, noch kind, noch maag gehoord.
Werd slechts door God verstaan!

En menig hand voor 't laatst gestrekt
Rees opwaarts uit het meer,
En voelde en greep en plaste in 't rond,
En zocht of ze ergens steunsel vond,
En zonk voor eeuwig neer!

En…


— En…en…ik weet de rest niet meer.

— Die is weertevinden door er om te schryven aan Krygsman, uw klerk te Natal. Hy heeft het, zei Verbrugge.

— Hoe komt hy daaraan? vroeg Max.

— Misschien uit uw papiermand. Maar zeker is 't, dàt hy het heeft! Volgt er niet de legende van de eerste zonde,