Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/171

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Als ik dat reisjen op een anderen dag gedaan had — met wat minder muizenesten in ’t hoofd, meen ik — zou ik waarschynlyk terstond met dien datoe in gesprek zyn gekomen, en misschien had ik gevonden dat hy myn omgang wel waard was. Wellicht had ik dan ook het meisjen aan ’t spreken gebracht, en dit had my misschien onderhouden en vermaakt, want een kind heeft meestal iets oorspronkelyks…schoon ik erkennen moet dat ikzelf toen nog te veel kind was, om belang te stellen in oorspronkelykheid. Thans is dit anders. Nu zie ik in elk meisje van dertien jaren een manuskript waarin nog weinig of niets is doorgestreken. Men verrast den auteur en négligé, en dit is dikwyls aardig.

Het kind reeg kralen aan een snoer, en scheen al haar aandacht daarby noodig te hebben. Drie rooden, één zwarte…drie rooden, één zwarte: ’t was mooi!

Ze heette Si Oepi Keteh. Dit beduidt op Sumatra zooveel als: kleine freule…ja, Verbrugge, jy weet het wel, maar Duclari heeft altyd op Java gediend. (86) Ze heette Si Oepi Keteh, maar in myn gedachten noemde ik haar «stumpert» of zoo-iets, omdat ik naar myn schatting zoo hemelhoog boven haar verheven was.

’t Werd middag…avend byna, en de kralen werden opgeborgen. Het land schoof langzaam naast ons weg, en kleiner en kleiner werd de Ophir rechts achter ons. (87) Links in ’t westen boven de wyde, wyde zee, die geen grens heeft tot waar Madagaskar ligt, en Afrika daar achter, zakte de zon, en liet haar stralen in gedurig stomper buiging kiskassen (88) over de golven, en zy zocht verkoeling in de zee. Hoe drommel was ook weer dat ding?

— Wat voor ding…de zon?

— Ach, neen…ik maakte verzen in die dagen! O, verrukkelyk! Hoor eens:

Ge vraagt waarom toch de Oceaan
Die Natals ree bespoelt,