te staven. Wie verstoord mocht zyn over dit onbewimpeld uiten myner meening, bedenke hoeveel millioenen schats en hoeveel menschenlevens er zouden gespaard zyn aan Engeland, indien men dáár tydig de oogen der natie voor de ware toedracht der zaken in Britsch-Indie geopend had, en hoe groote dankbaarheid men zou schuldig geweest zyn aan den man die den moed had getoond de Jobsbode te wezen, voor het te laat ware geweest om ’t verkeerde te herstellen op minder bloedige wyze dan nu wel noodzakelyk geworden was.
Ik zeide, myn beschuldiging te kunnen staven. Waar ’t noodig is, zal ik aantoonen dat er vaak hongersnood heerschte in streken die geroemd werden als toonbeelden van welvaart, en dat meermalen een bevolking die als rustig en tevreden wordt opgegeven, op ’t punt stond uittebersten in woede. Het is myn voornemen niet deze bewyzen te leveren in dit boek, schoon ik vertrouw dat men ’t niet uit de hand leggen zal zonder te gelooven dat ze bestaan.
Voor ’t oogenblik bepaal ik me tot nog een enkel voorbeeld van het belachelyk optimisme waarvan ik gesproken heb, een voorbeeld dat door ieder, hy zy dan al of niet bekend met de zaken van Indie, gemakkelyk zal kunnen begrepen worden.
Ieder resident dient maandelyks een opgaaf in van de ryst die in zyn landschap is ingevoerd, of daaruit naar elders verzonden. By deze opgave wordt dat vervoer in twee deelen gesplitst, naarmate het zich bepaalt tot Java zelf of zich verder uitstrekt. Wanneer men nu let op de hoeveelheid ryst welke volgens die opgaven is overgevoerd uit residentien op Java naar residentien op Java, zal men bevinden dat deze hoeveelheid vele duizende pikols meer bedraagt dan de ryst die, volgens dezelfde opgaven, in residentien op Java uit residentien op Java is ingevoerd.
Ik ga nu met stilzwygen voorby, wat men te denken hebbe