Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/235

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
223

genoeg zwemmen kon om de haaien te ontwyken die daar zoo menigvuldig zyn? Ik vind zulk koketteeren met goedhartigheid moeielyker te gelooven dan de goedhartigheid zelf.


Ik roep u op, u, de velen die Havelaar gekend hebt — wanneer ge niet verstyfd zyt door winterkou en dood…als de geredde vliegen, of verdroogd door de hitte daarginds onder de linie! — ik roep u op om getuigenis te geven van zyn hart, gy allen die hem hebt gekend! Thans vooral roep ik u op met vertrouwen, omdat ge niet meer noodig hebt te zoeken waar de koord moet worden ingehaakt om hem neertehalen van welke luttele hoogte ook. (123)


Intusschen, hoe bont het schyne, zal ik hier plaats geven aan eenige regels van zyn hand, die zulke getuigenissen misschien overbodig maken. Max was eens verre, verre weg van vrouw en kind. Hy had haar in Indie moeten achterlaten, en bevond zich in Duitschland. Met de vlugheid die ik hem toeken, doch die ik niet in bescherming neem als men ze mocht willen aantasten, maakte hy zich meester van de taal des lands waar hy eenige maanden verkeerd had. Ziehier die regels, die te-gelyker-tyd de innigheid schetsen van den band die hem aan de zynen hechtte.


— Mein Kind, da schlägt die neunte Stunde, hör!
Der Nachtwind säuselt, und die Luft wird kühl,
Zu kühl für dich vielleicht: dein Stirnchen glüht!
Du hast den ganzen Tag so wild gespielt,
Und bist wohl müde, komm, dein Tikar harret. (124)

— Ach, Mutter, lass mich noch ’nen Augenblick!
Es is so sanft zu ruhen hier…und dort,
Da drin auf meiner Matte, schlaf’ ich gleich,
Und weiss nicht einmal was ich träume! Hier
Kann ich doch gleich dir sagen was ich träume.
Und fragen was mein Traum bedeutet…hör,
Was war das?