Ik voor my zou den moed niet hebben dien moed te missen. Want, afgescheiden van de ontevredenheid met zichzelf die een gevolg is van plichtverzuim of lauwheid, baart het zoeken naar gemakkelyker omwegen, de zucht om altyd en overal botsing te ontgaan, de begeerte om te «schipperen» meer zorg, en inderdaad meer gevaar, dan men op den rechten weg ontmoeten zal.
Gedurende den loop eener zeer belangryke zaak, die thans by ’t Gouvernement in overweging is, en waarin gy eigenlyk ambtshalve behoorde betrokken te zyn, heb ik u stilzwygend als het ware neutraal gelaten, en slechts lachend van-tyd tot-tyd daarop gezinspeeld.
Toen, by-voorbeeld, onlangs uw rapport over de oorzaken van gebrek en hongersnood onder de bevolking by my was ingekomen, en ik daarop schreef: «dit alles moge de waarheid zyn, het is niet al de waarheid, noch de voornaamste waarheid. De hoofdoorzaak zit dieper» stemde gy dit volmondig toe, en ik maakte geen gebruik van myn recht, te eischen dat ge dan ook die hoofdwaarheid noemen zoudt.
Ik had tot myn inschikkelykheid vele redenen, en onder anderen deze, dat ik ’t onbillyk vond op-eenmaal iets van U te vorderen, wat vele anderen in uw plaats evenmin zouden presteeren, U te dwingen zoo op-eenmaal de routine van achterhoudendheid en menschenvrees vaarwel te zeggen, die niet zoozeer uw schuld is als wel die der leiding welke u te beurt viel. Ik wilde eindelyk eerst u een voorbeeld geven hoeveel eenvoudiger en gemakkelyker het is, zyn plicht geheel te doen dan half.
Thans echter, nu ik de eer heb u weder zooveel dagen langer onder myn bevelen te zien, en nadat ik u herhaaldelyk in de gelegenheid stelde, principes te leeren kennen die — tenzy ik dwaal — ten-laatste zullen zegevieren (131) wenschte ik dat ge die aannaamt, dat gy u de niet ontbrekende, maar in onbruik geraakte kracht eigen maakte die er noodig schynt om altyd naar uw beste weten ronduit te zeggen wat er te zeggen valt, en dat ge dus geheel-en-al varen liet dien onmannelyken schroom om flink voor een zaak uittekomen.