Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/294

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

282


Reeds lang is het buikje van myn badjing verzadigd…
Reeds lang is hy teruggekeerd in zyn nestje…
Maar nog altyd is myn ziel
En myn hart bitter bedroefd…Adinda


Nog was er niemand op het pad dat van Badoer leidde naar den ketapan.

Saïdjah's oog viel op een kapel die zich scheen te verheugen omdat het begon warm te worden.


«Zie hoe de vlinder daar rondfladdert.
Zyn vlerkjes schitteren als een veelkleurige bloem.
Zyn hartjen is verliefd op den bloesem der kenari:
Zeker zoekt hy zyn welriekende geliefde.

Veel geluk, myn vlinder, ik wensch u heil!
Ge zult gewis vinden wat gy zoekt…
Maar ik zit alleen by het djati-bosch,
Wachtende op wat myn hart liefheeft.

Reeds lang heeft de vlinder gekust
Den kenari-bloesem die hy zoozeer bemint…
Maar nog altyd is myn ziel
En myn hart bitter bedroefd…Adinda!»


En er was niemand op het pad dat van Badoer leidde naar den boom.

De zon begon reeds hoog te staan…er was al hitte in de lucht.

«Zie, hoe de zon schittert daar omhoog,
Hoog boven den waringi-heuvel!
Ze voelt zich te warm, en wenscht neertedalen,
Om te slapen in zee, als in de armen van een gade.

Veel geluk, o zon, ik wensch u heil!
Wat gy zoekt, zult ge gewis vinden…
Maar ik zit alleen by het djati-bosch,
Wachtende op rust voor myn hart.