Naar inhoud springen

Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/330

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
318

den resident. Ik geloof niet noodig te hebben den angst te schetsen van een moeder die by ’t reiken van spys aan haar kind, zich gedurig de vraag moet voorleggen of ze misschien haar lieveling vermoordt? En wèl was het een «afgebeden kind» de kleine Max, die zeven jaar was uitgebleven na ’t huwelyk, als wist de schalk dat het geen voordeel was ter-wereld te komen als zoon van zulke ouders!

Negen-en-twintig lange dagen had Havelaar te wachten voor de Gouverneur-generaal hem meedeelde…doch we zyn nog zoover niet.

Kort na de vergeefsche pogingen om Havelaar te bewegen tot de intrekking zyner brieven, of tot het verraden van de arme lieden die op zyn grootmoedigheid vertrouwd hadden, trad eens Verbrugge by hem binnen. De brave man was doodsbleek, en had moeite te spreken.

— Ik ben by den Regent geweest, zeide hy…dàt is infaam…maar verraad me niet.

— Wat? Wàt moet ik niet verraden?

— Geeft ge my uw woord geen gebruik te maken van wat ik u zeggen zal?

— Weer halfheid, zei Havelaar. Doch…goed! Ik geef myn woord.

En toen verhaalde Verbrugge, wat den lezer reeds bekend is, dat de resident aan den Adhipatti had gevraagd of hy iets wist intebrengen tegen den adsistent-resident, en hem tevens geheel onverwachts geld had aangeboden en gegeven. Verbrugge wist het van den regent zelf, die hem vroeg welke redenen den resident hiertoe konden geleid hebben? Havelaar was verontwaardigd, maar…hy had zyn woord gegeven.

Den volgenden dag kwam Verbrugge terug, en zei dat Duclari hem onder ’t oog had gebracht hoe onedel het was, Havelaar, die met zulke tegenstanders te stryden had, zoo geheel alleen te laten, waarop Verbrugge dezen kwam ontheffen