antwoording! Als er op dit oogenblik van die arme wezens ronddwalen daar buiten…als zy ’t schynsel zien van onze lampen, zullen zy zeggen: «daar woont de ellendeling die ons beschermen zou! Daar zit hy rustig by vrouw en kind, en teekent borduurpatroontjes, en wy liggen hier als boschhonden op den weg verhongeren met onze kinderen!» Ja, ik hoor het wel, ik hoor het wel, dat roepen om wraak over myn hoofd! Hier, Max, hier!
En hy kuste zyn kind met een wildheid die ’t verschrikte.
— Myn kind, als men je zeggen zal dat ik een ellendeling ben die geen moed had om recht te doen…dat er zooveel moeders zyn gestorven door myn schuld…als men je zeggen zal dat het verzuim van je vader den zegen wegstal van je hoofd…o Max, o Max, getuig dan wat ik leed!
En hy berstte in tranen uit, die Tine afkuste. Zy bracht daarop kleinen Max naar zyn bedjen — een stroomat — en toen ze terugkwam, vond ze Havelaar in gesprek met Verbrugge en Duclari die zoo-even waren binnen getreden. Het gesprek liep over de verwachte beslissing van de Regeering.
— Ik begryp zeer goed dat de resident in een moeielyken toestand is, zei Duclari. Hy kan ’t Gouvernement niet aanraden gevolg te geven aan uw voorstellen, want dan zou er te veel aan den dag komen. Ik ben reeds lang in ’t Bantamsche, en weet er veel van, meer nog dan uzelf, m’nheer Havelaar! Ik was reeds als onderofficier in deze streken, en dan komt men zaken te weten die de inlander zoo niet durft zeggen aan de ambtenaren. Maar als nu na een openlyk onderzoek dat alles aan den dag komt, zal de Gouverneur-generaal den resident ter verantwoording roepen, en hem afvragen hoe ’t komt dat hy in twee jaren niet ontdekt heeft, wat u terstond in ’t oog is gevallen? Hy moet dus natuurlyk trachten zoodanig onderzoek te verkomen…
— Ik heb dit ingezien, antwoordde Havelaar, en, wakker