Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/334

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

Tine begreep dat ze iets miszegd had.

—Lieve Max … begon ze vriendelyk.

—Vervloekt! Wil je die stumperts zóó lang laten hongeren? Kan jy leven van zand?

—Lieve Max!

Maar hy sprong op. Er werd niet meer geteekend, dien avend. Hy ging toornig op-en-neer in de binnengalery, en eindelyk sprak hy op een toon die ruw en hard zou geklonken hebben aan iederen vreemde, doch door Tine heel anders werd opgevat:

—Vervloekt die lauwheid, die schandelyke lauwheid! Daar zit ik nu sedert een maand te wachten op recht, en intusschen wordt er vreeselyk geleden door dat arme volk. De Regent schynt er op te rekenen dat niemand hem aandurft! Zie …

Hy ging in zyn kantoor, en kwam terug met een brief in de hand, een brief die voor me ligt, lezer!

—Zie, in dezen brief durft hy me voorstellen doen over de soort van arbeid dien hy wil laten verrichten door de menschen die hy onwettig heeft opgeroepen. Is dit niet de onbeschaamdheid te vèr gedreven?(176) En weet je wie dat zyn? Dat zyn vrouwen met kleine kinderen, met zuigelingen, zwangere vrouwen die van Parang-Koedjang zyn gedreven naar de hoofdplaats om voor hèm te werken! Mannen zyn er niet meer! En ze hebben niets te eten, en ze slapen op den weg, en eten zand! Kan jy zand eten? Moeten ze zand eten tot ik Gouverneur-generaal ben? Vervloekt!

Tine wist zeer goed op wien Max eigenlyk boos was, als hy zoo sprak tot haar die hy zoo liefhad.

—En, ging Havelaar voort, dat loopt alles ter myner ver-