Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/333

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

—Wie hoort daar een tontong slaan? vroeg de moeder.(175)

—Ik, zei kleine Max.

—En wat beduidt dat?

—Bedtyd! Maar … ik heb nog niet gegeten.

—Eerst kryg je eten, dat spreekt vanzelf.

En ze stond op, en gaf hem zyn eenvoudig maal dat ze uit een goed gesloten kast in haar kamer scheen gehaald te hebben, want men had het knippen van vele sloten gehoord.

—Wat geef je 'm daar? vroeg Havelaar.

—O wees gerust, Max: 't is beschuit uit een blik van Batavia! En ook de suiker is altyd achter slot geweest.

Havelaars gedachten keerden terug naar 't punt waarop ze waren afgebroken.

—Weet je wel, ging hy voort, dat wy de rekening van dien dokter nog niet betaald hebben … o, dat is zeer hard?

—Lieve Max, we leven hier zoo spaarzaam, weldra zullen wy alles kunnen afdoen! Bovendien, je zult wel spoedig resident worden, en dan is alles geregeld in weinig tyds.

—Dat is nu juist een zaak die me verdrietig maakt, zei Havelaar. Ik zou zoo heel ongaarne Lebak verlaten … dit zal ik je uitleggen. Geloof je niet dat we nog meer van onzen Max hielden na zyn ziekte? Nu, zóó ook zal ik dat arme Lebak liefhebben na de genezing van den kanker waaraan 't lydt sedert zooveel jaren. De gedachte aan bevordering doet me schrikken: ik kan hier niet gemist worden, Tine! En toch, aan den anderen kant, als ik weer bedenk dat we schulden hebben …

—Alles zal wel goed gaan, Max! Al moest je nu van hier, dan kan je later Lebak helpen als je Gouverneur-generaal bent.

Daar kwamen woeste strepen in Havelaars borduurpatroon! Er was toorn in dat bloemsel, die vetergaten werden hoekig, scherp, ze beten elkaar …