Naar inhoud springen

Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/342

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
330
huist nog niet…wacht geduldig: ik denk, ik…hoop dat er recht zal geschieden!»

Zóó meende ik, beschaamd over de schending myner toezegging van hulp, myn denkbeelden in overeenstemming te brengen met myn plicht omtrent het Bestuur dat my nog deze maand betaalt, en ik zou aldus tot de komst van myn opvolger zyn voortgegaan, indien niet een byzonder voorval my heden in de noodzakelykheid bracht aan die dubbelzinnige verhouding een eind te maken.

Zeven personen hadden geklaagd. Ik gaf hun bovenstaand antwoord. Zy keerden naar hun woonstede terug. Onder-weg ontmoet hen hun dorpshoofd. Hy moet ze verboden hebben hun kampong weder te verlaten, en nam ze — naar men my rapporteert — hun kleederen af, om hen te dwingen tehuis te blyven. Één hunner ontsnapt, vervoegt zich weder by my en verklaart: niet naar zyn dorp te durven terugkeeren.

Wat ik nu dien man moet antwoorden, weet ik niet!

Ik kan hem niet beschermen…ik mag hem myn onmacht niet bekennen…ik wil ’t aangeklaagd dorpshoofd niet vervolgen, daar zulks den schyn zou meebrengen alsof deze zaak pour le besoin de ma cause door my was opgerakeld: ik weet niet meer wat te doen…

Ik belast u, onder nadere goedkeuring des Residents van Bantam, vanaf morgen-ochtend met het bestuur der afdeeling Lebak.

De Adsistent-resident van Lebak,
Max Havelaar

Daarop vertrok Havelaar met vrouw en kind van Rangkas-Betoeng. Hy weigerde alle geleide. Duclari en Verbrugge waren diep geroerd by ’t afscheid. Ook Max was aangedaan, vooral toen hy op de eerste wisselplaats eene talryke menigte vond,