men dat omkeeringen als die welke Insulinde te-gemoet gaat, en waarmee faktisch reeds ’n aanvang gemaakt is — ziet ge dit niet, Nederlanders? — kunnen plaats grypen in ’n bestek als voldoende wezen zou voor ’n dagelyksch voorvalletjen uit het byzonder leven! In ’t leven der Staten is twintig jaar minder dan ’n oogenblik.
Toch zal de katastroof een betrekkelyk snel verloop nemen. De onbesuisde oorlog met Atjeh was een der laatste duitenplateryen die ’n minister noodig had om de aandacht afteleiden van z’n onbekwaamheid, en zal blyken even noodlottig te zyn van uitslag en invloed, als ze lichtvaardig en misdadig was van opzet. Het wankelend nederlandsch gezag is tegen échecs als dáár door ons geleden worden, niet bestand. [1] Doch reeds vóór de openbaring der gevolgen van wyder strekking, die deze wreedaardige en dure zotterny na zich slepen moet, waar blyft in deze zaak de zoo hooggeroemde ministerieele verantwoordelykheid. Moet nu de Natie er maar in berusten, dat zekere Fransen van de Putte goedgevonden heeft haar in ’n toestand te brengen, die — om nu niet te spreken van ’t schromelyk verlies aan prestige in den Indischen Archipel! — op zóóveel millioenen schats, op zóóveel menschenlevens te staan komt? Wel zeker! Ook de naam van dien man bekleedt ’n plaats op den staat van pensioenen. De nederlandsche belastingschuldigen hebben geld te veel, naar ’t schynt.
Wat overigens den oorlog met Atjeh aangaat, ik zal straks by de aanteekeningen op den Havelaar wel genoodzaakt wezen daarop nu-en-dan terug te komen. Nu reeds de opmerking echter, dat me ook in dit opzicht gebleken is, hoe slordig dat boek gelezen werd. Zelden of nooit ontving ik blyk dat men den tegenwoordigen oorlog, en myn voorspelling daarvan, in verband wist te brengen met den inhoud van ’t dertiende hoofdstuk. By de groote verspreiding van den Havelaar, is ’t inderdaad vreemd dat, toen in September ’72 m’n waarschuwende brief aan den Koning verscheen, en in ’t volgend voorjaar de oorlog verklaard werd, zoo weinigen zich herinnerden dat ik reeds in ’60 op onze gespannen verhouding met het atjinsche Ryk gedoeld, en bewys geleverd had iets meer van die zaken te weten dan onze krantenschryvers en Kamerleden. Ware dit ànders geweest, misschien zou myn welmeenende waarschuwing van September ’72 beter vrucht gedragen hebben! Nog altyd maakt de oude Jupiter de Koningen en Natien die hy verderven wil, blind, doof, krankzinnig en behoudend of…liberaal. Want dat komt overeen uit. Hoofdzaak is en blyft: waarheid zoeken, ’t gewicht der waarheid erkennen en vooral handelen naar de gegevens die men, aldus te-werk gaande, voor waar houden mag. Wat daarbuiten gaat is uit den booze, en Holland zal Indie verliezen omdat men my geen recht heeft gedaan in myn streven om den Javaan te beschermen tegen mishandeling. Er zyn er nog altyd die ’t verband tusschen deze beide stellingen niet vatten, maar- ↑ Dat Atjeh zou veroverd en de Atjinees overwonnen zyn, is ’n leugen.