Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/396

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
384
132) Wil men dit zelfs” opvatten als sarkasme, my wel! Eenvoudige waarheid is, dat weinig koningen groot genoeg zyn om iets groots naast zich te dulden. De meesten zelfs hebben behoefte aan ’t byzonder kleine. De afschuw van uitstekendheid gaat niet zelden boven ’t eigenbelang, en menig hooggeplaatst persoon ziet liever z’n eigen zaak — en die van ’t algemeen! — te-gronde gaan, dan dat hy iemand naast zich stellen zou, wiens verdiensten de zyne overschaduwen. Deze waarheid nu is oud, en — hoe treurig ook — niet onbegrypelyk. Maar dat ’n geheel Volk, wiens belangen daardoor worden verwaarlooosd, genoegen neemt met zoo’n domme jalouzie, komt me vreemder voor. Ook hier alweer staat onze Grondwet alle verbetering in den weg. De koning mag…niets wezen. ’t Zy zoo! Doch waarom toch de bepalingen omtrent gezagsverdeeling zóó ingericht, dat-i by-voortduring in z’n omgeving niet veel anders te aanschouwen krygt dan middelmatigheid? Men moest zoo’n armen Koning dan toch de kans laten dat-i eens eindelyk iemand naast, onder of boven zich kreeg, die wat meer beteekende dan te verwachten is van uit de Kamer voortgekropen ministers. Sommigen beweren, naar ik hoor, dat onze Koning by de Natie niet geacht is. Of ’t waar is, weet ik niet. Ook niet of hy achting verdient. Maar eilieve, meent men dat het omgekeerde mogelyk is? Dat die Koning de Natie achten kan, volgens de stalen die hy dagelyks van haar onder de oogen krygt, en die hem nota bene worden opgedrongen als de élite van ’t Volk? Hoe overigens dit alles inwerkt op de benoemingen van Landvoogden voor Insulinde, heeft de ondervinding voldoende geleerd. Voor dat ambt — het gewichtigste in den Staat! — blykt ieder goed genoeg te wezen, mits hy maar passe in ’t kader van de clique die vandaag toevallig op ’t kussen zit. Hierover ’n hoofdstuk in den nieuwen druk van „Specialiteiten.
 
133) Zekere kontroleur Bauer werd, heel in den beginne der regeering van Van Twist, uit ’s Lands dienst ontslagen: omdat-i geschenken had aangenomen „niet strekkende om zich te verryken.” Ik ontleen de onderstreepte woorden aan ’t Besluit zelf. Ziedaar de echte huichelende moraliteitspreutsheid! Van Twist die gezworen had „de bescherming van den Inlander als z’n eersten plicht te beschouwen” mag dien plicht verwaarloozen en toch z’n traktement in ontvangst nemen, maar ’n kontroleur die „niet om zich te verryken” en dus zonder ’t minste uitzicht op ’t grondbezittend lidmaatschap in de Eerste-Kamer, zich ’n bos pisang laat opdringen, wordt met schande weggejaagd! Ik zou ver loopen om iemand te zien, die, ’n plaats bekleedend by Binnenlandsch Bestuur, zich nooit schuldig maakte aan de vreeselyke misdaad die den heer Bauer werd ten-laste gelegd. Gelyk ik reeds in den tekst opmerkte, behoort het aanbieden van geschenken als de hier bedoelde, beschouwd te worden als ’n groet, als ’n plichtpleging, als uitdrukking van beleefdheid volgens de zeden van ’t Land. Dat ik, in-