Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/82

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
70

hy had moeten bedenken dat een Regent van Lebak niet gaarne de wegen van Pandeglang hoort roemen, al zyn die dan ook werkelyk beter dan in ’t Lebaksche.


De Adhipatti beging de fout van een te snel antwoord niet. De kleine maas (25) was reeds al hurkend achterwaarts teruggekropen tot aan den ingang der pendoppo, waar hy onder zyn makkers plaats nam…de Regent had reeds zyn lippen en weinige tanden bruinrood geverwd met het speeksel zyner sirie, voor hy zeide:


— Ja, er is veel volk in Pandeglang.


Voor wien den Regent en den kontroleur kende, voor wien de toestand van Lebak geen geheim was, had het duidelyk kunnen blyken dat het gesprek reeds een stryd was geworden. Een toespeling namelyk op den beteren staat der wegen in een naburige afdeeling, scheen het vervolg te wezen op vergeefsche pogingen om ook in Lebak dusdanige betere wegen te doen aanleggen, of de bestaande beter te onderhouden. Doch hierin had de Regent gelyk, dat Pandeglang dichter bevolkt was, vooral in verhouding tot de veel kleinere oppervlakte, en dat dus dáár de arbeid aan de groote wegen, door vereende krachten ligter viel dan in ’t Lebaksche, een afdeeling die op honderde palen oppervlakte, slechts zeventigduizend inwoners telde.


— Dat is waar, zei Verbrugge, we hebben weinig volk hier, maar…


De Adhipatti zag hem aan, als wachtte hy een aanval af. Hy wist dat er na dat «maar» iets volgen kon, dat onaangenaam zou te hooren zyn voor hem, die sedert dertig jaren Regent van Lebak geweest was. Het scheen dat Verbrugge op dit oogenblik geen lust had den stryd voorttezetten. Althans hy brak ’t gesprek af, en vroeg weder aan den mandoor-oppasser of hy niets komen zag?