Deze pagina is proefgelezen
— 18 —
» En ’t grijze Bardetal geleek aan ’t blanke schuim,
» Dat aan der golven spits voor uit streeft over ’t ruim,
» Zy bliezen vlam en krijg uit gloeiendrollende oogen,
» En met hun was een zoon van Lodaas nachtvermogen,
» Wiens stem de geesten van hun wolken riep en dwong,
» Wen hy op gruwbren toon zijn tooverliedren zong:
» Hy woonde op Lochlins kust, in ’t ongenaakbre midden
» Eens bladerloozen wouds, dat Loda aan doet bidden.
» Vijf steenen heffen ’t hoofd, en ’t ruischen stroomnat spoelt
» Naby ’t onzachlijk oord, dat ’s afgods invloed voelt.
» Vaak daagde hy den wind-, en lucht- en hemelspoken,
» Wanneer de onthulde maan in wolken lag gedoken :
» De dooden hoorden, en verschenen op zijn last,
» En voerden krijg voor hem, — en ’s vijands val stond vast!
» Dat aan der golven spits voor uit streeft over ’t ruim,
» Zy bliezen vlam en krijg uit gloeiendrollende oogen,
» En met hun was een zoon van Lodaas nachtvermogen,
» Wiens stem de geesten van hun wolken riep en dwong,
» Wen hy op gruwbren toon zijn tooverliedren zong:
» Hy woonde op Lochlins kust, in ’t ongenaakbre midden
» Eens bladerloozen wouds, dat Loda aan doet bidden.
» Vijf steenen heffen ’t hoofd, en ’t ruischen stroomnat spoelt
» Naby ’t onzachlijk oord, dat ’s afgods invloed voelt.
» Vaak daagde hy den wind-, en lucht- en hemelspoken,
» Wanneer de onthulde maan in wolken lag gedoken :
» De dooden hoorden, en verschenen op zijn last,
» En voerden krijg voor hem, — en ’s vijands val stond vast!
» Doch Tremmors dappre ziel werd moedloos noch verlegen:
» Hy streefde aan ’t hoofd des heirs den Wonderwerker tegen.
» ’t Was donker. Lodaas zoon trok aan in ’t diepst der nacht.
» (Vermeetle! maar gy vondt geen weerlooze offerslacht!)
» Een Koningstreffen[1] rees in ’t midden van het duister;
» Maar ’t was geen stormgeweld, maar zuizend vlerkgefluister
» Van Zomerwinden, zich bejeegnende op het meir.
» De wakkre Trathal streed in zwartomboord geweer,
» En scheen een morgenstar, die flikkert uit de baren.
» Zijn vader week voor hem — hy had geen’ roem te gaâren!
» De vijand zwichtte en vlood, en Morven was behoed,
» Ja, de afgeloopen tijd was rijk in heldenmoed!»
» Hy streefde aan ’t hoofd des heirs den Wonderwerker tegen.
» ’t Was donker. Lodaas zoon trok aan in ’t diepst der nacht.
» (Vermeetle! maar gy vondt geen weerlooze offerslacht!)
» Een Koningstreffen[1] rees in ’t midden van het duister;
» Maar ’t was geen stormgeweld, maar zuizend vlerkgefluister
» Van Zomerwinden, zich bejeegnende op het meir.
» De wakkre Trathal streed in zwartomboord geweer,
» En scheen een morgenstar, die flikkert uit de baren.
» Zijn vader week voor hem — hy had geen’ roem te gaâren!
» De vijand zwichtte en vlood, en Morven was behoed,
» Ja, de afgeloopen tijd was rijk in heldenmoed!»
De morgen brak nu voort, maar van een wolk omgeven,
Wanneer men van ’t gebergt’ den vijand aan zag streven.
Wanneer men van ’t gebergt’ den vijand aan zag streven.
- ↑ Een algemeene slag; geen schermutseling waar in de Vorsten geen deel namen.