Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 77 —

Een traan van teêrheid nat zijn oog,
Maar dit verraadt geen smart.

« Mijn Herman (zegt hy) is uw gloed
(» Gy hebt haar eens bemind.)
» Noch even teder als hy plach
» Voor mijn geliefkoosd kind? »

« Wat vraagt gy (sprak de jongeling!)
» Ach! lees in mijn gemoed.
» Hy blaakt steeds heviger dan ooit:
» Ondoofbaar is die gloed. » —

« En zoudt gy om haars Vaders wil
» Haar liefde niet versmaân,
» Indien hy voor zijns Vorsten zaak
» De dood moest ondergaan ? » —

« Te dierbrer wierd heur dierbre hand
» My om haars Vaders lot;
» Al trad hy voor eene eedle zaak
» Op ’t eerloos strafschavot! » —

« Welaan! aanvaard haar van mijn hand;
» Voltrek, volvoer uw Echt;
» En blijf de zegen van omhoog
» Aan uwen stam gehecht! »

» Voor my, mijn sterfuur is naby;
» En ik, ik ben gereed,
» Zoo dra ik mijn verlaten kind
» Met u gelukkig weet. » —