Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 80 —

Een gift van alles wat hy heeft,
En smaakt een nieuwe troost.

Het vijfde licht bestijgt den trans:
Hy knielt voor ’t Outer neêr,
Ontlast zijn ziel voor ’t Godlijk oog,
En keert gezuiverd weêr.

Maar eindlijk steekt de zesde zon
Het hoofd ten kimmen uit:
« Mijn kindren (zegt hy)! nu is ’t tijd,
» Dat ik mijn hart ontsluit.

» Omhelst me en drukt u aan mijn hart!
» Het is de laatste keer,
» Dat ik die teedre troost geniet:
» Ik zie u nimmer weêr.

» ’k Begeef u. — De Almagt blijve uw schuts,
» Uw hoop en toeverlaat!
» Zy zegenen u met overvloed,
» En met een vruchtbaar zaad!

« Neem thands het afscheid van mijn hart,
» (Eens Vaders afscheid!) aan.
» ’k Begeef u — maar, mijn dierbaar kroost!
» Maar — om ter dood te gaan.

» Ge onzet u ? — Ja! ik ben gedoemd,
» En gaf mijn woord van eer.
» Op morgen graaft men my in ’t zand:
» Op heden keere ik weêr.