Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/71

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 69 —

   Van uw beminnelijke bruid!
Laat, laat uw beider hart daar vlottend samenglippen,
   En drukken één gevoelen uit!
  Gevoelen, dat Gods Englen jagen
Terwijl zy op uw koets hun vlammende oogen slaan,
  Om dankbaar voor Gods throon te dragen,
Als offers, die by God voor ’t plechtigst wierook gaan.

  Geschakeld in elkanders leden,
  Met heel het hart en ziel en reden
Te smelten in ’t gevoel van ’t innigst heigenot — !
  Zie daar wat van der menschen beden
  Het naaste koomt aan ’t Hemelsch Eden,
   Meest waard, meest waardig is aan God!

  Die God van liefde, God van zegen,
   Wiens hand van enkel weldaân druipt,
  En nooit de zijnen laat verlegen,
  (Hoe hoog de nood ook schijn’ gestegen)
   Waar geen vertwijfling ’t hart bekruipt;
  Die God wiens wezen enkel leven,
   En mededeelend leven is,
  Heeft de Echtkoets tot een beeld gegeven
  Van de opperster geheimnis.

  Geliefde! ga dan — wees gezegend
  In d’arm van ’t u zoo dierbaar pand!
  De hand die louter weldaân regent,
   Verhemelde uwen aardschen stand.
  Ga heen, geniet lieve gade,
   Aanbid de Algoedheid in heur gift!
  En hoon gy nimmer Heur genade,
   Door ’t minst verflaauwen van uw drift.