Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/89

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 87 —

Een’ man, die stevige eiken
Als rieten buigen kan.

Ik schatte my gelukkig
In de armen van een’ Gâ,
Een’ Gâ die my beminde;
En dacht mijn’ heilstand na.

Gy toogt naar gindsche heuvels,
En velde Gems of Stier;
En op uw forsche schoften
Bracht gy my ’t Wildbraad hier.

Ik roostte zelv’ de spieren
En ’t smeulig ingewand
Van de omgebrachte dieren,
Met Maagdelijke hand.

Wy deelden beet by bete,
En vielen moê en mat,
Met d’avond die vast daalde
In ’t dorre palmenblad.

We ontwaakten bly te moede,
Gelukkig door de Trouw:
Gy, als mijn man gelukkig!
Ik, zalig als uw vrouw!

We ontwaakten bly te moede,
En eer gy my verliet,
Geleidde gy mijn schreden
Naar de aangelegen vliet.