Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 92 —

Zoo dacht ik en verbleekte,
Daar ik op ’t oogenblik
Mijn’ Echtgenoot herkende,
En stond versteend van schrik.

Mijn’ Echtgenoot! den mijne!
Den man, dien ik aanbad!
Die my voor duizend vrouwen,
Zich uitgekozen had!

Die my uit duizenden Maagden
Zich uitkoor tot een vrouw!
Die ik me uit alle Mannen
Ten Egâ kiezen zou!

Hy was het! Hy — de aanminnige!
En ’t edel forsch gelaat
Droeg nog in d’enklen aanblik,
Al wat een’ held verraadt.

Ik zag de gapende oogen,
Verwrongen en verspard!
De lippen openhangend,
En overdekt met zwart!

De fletsche en slappe wangen,
Van glans en schoon ontbloot!
Den hollen mond vertrokken
Door ’t grijnzen van de dood!

De zwartgekroesde hairen
Door ’t ronnend bloed gefleurd!