Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 93 —

Den vetten hals geschonden,
En van den romp gescheurd!

Dit zag ik, en mijne oogen,
Hoe hebt gy ’t kunnen zien?
En, zonder weg te smelten?
In tranen weg te vliên?

Dit zag ik, en mijn boezem,
Hoe kost gy ’t wederstaan?
Hoe, zonder by dit jammer
Van ijzing te vergaan?

Hoe, zonder by dit jammer
Te bersten van den schrik?
Of in den rouw te smooren
Op ’t eigenst oogenblik?

Of doet de rouw slechts lijden?
Slechts lijden zonder maat?
En voedt hy zich door ’t lijden?
En wordt hy nooit verzaad?

Ach! waren er geen knotsen,
Geen schicht of spietsen meer,
Om my met een’ te dooden
Op ’t graf van ’s Warelds heer?[1]

Helaas, rampzaalge weduw!
Waar henen thands gevlucht?

  1. Andere tijtel des konings.