Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 20 —

Drie dagen zat zy daar, bedacht heur wee te ontveinzen,
Verloren en verward in duizende gepeinzen:
De vierde morgen rees. Zy vliedt met d’Oorlogsheld
Door de ongestuime zee, uit Erragons geweld.
De burcht van Kona ziet hem landen, en zy vragen
Aan Fingal hulp en schuts voor die hen na mocht jagen.

« Vermeetle (zegt de vorst, terwijl zijn oog ontsteekt)!
» Ik de ontrouw bijstand biên, wn ’t heilig recht haar wreeckt!
» Wie zal voortaan mijn Volk in zijn gebied onthalen,
» Daar gy mijn’ naam onteerde in Zoraas Koningszalen?
» Ga, Lafaart! wijk van hier! verberg u voor het zwaard
» Dat tot uw straf genaakt, in ’t middelpunt der aard!
» Beklaaglijk is de Krijg, die ons staat op te komen :
» De trots van Zoraas Vorst liet nimmer zich betoomen.
» ô Geest van Trenmor! ô mijn Vader! zie, zie neêr!
» Wanneer vindt Fingal rust van zwaard en oorlogsspeer!
» Geboren in den strijd, in al zijn gruwzaamheden,
» Moet ik naar ’t wachtend graf door bloed en lijken treden :
» Het strijden is mijn lot. Maar, Vader, ach! gy weet,
» Of immer mijne hand den zwakken onrecht deed?
» Mijn staal ontzag hem steeds, wiens arm, te slap in ’t wapen,
» Geen’ Krijgsman kon weêrstaan, voor ’t Oorlogszwaard geschapen. —
» ô Morven! ’k zie de reeks van stormen, die mijn Hal
» (En hoe naby veellicht!) geheel verstoren zal,
» Wen ’t rustlooze zwaard mijn Telgen zal verslinden,
» En Zelmaas ledig Hof niet één’ bewoner vinden.
» Dan neemt de onweerbre licht bezit van mijn gebied,
» En kent, tot zelfs de plaats van Fingals tombe niet.
» Mijn roem zal niet bestaan dan enkel in gezangen!
» Mijn daden zijn een droom voor hen die ons vervangen. »

Gelijk de stormen zich vergaadren in de lucht,