Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/50

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 48 —

Terwijl zij de oogleên neeg.
Zy zet den voet op ’t piepend riet,
En trapt den halm in tweên :
» Zing, Echo, zing uw eigen lied ! »
En ijlings vloog zy heen.

1808.


 

MDCCLXXXIV.

Quo, quo scelesti ruitis ?
HORATIUS.
Waarheen, waarheen wordt gy, moordadigen, gedreven?
   Waar toe op nieuw ’t verdelgend zwaard
Ontbloot, reeds in de scheê der roest ten prooi gegeven,
En ’t weidend oorlogsvuur ontstoken over de aard?
Vloot Hollands dierbaarst bloed op kolk en waterplassen,
   Op eigen’ en uitheemschen grond
Te spaarzaam, om dien vlek der muitzucht af te wasschen,
Die ’t vaderland zoo duur, op zoo veel tranen stond?
Verwoeden! ach, gy wroet in eigen ingewanden!
   Wat voelt gy? Om een dwingeland
De scepter des gewelds te breken uit de handen,
En ’t vrijgeboren kroost te redden van den band?
Neen, zegent uw bestuur. Gy treedt in rozenketens,
   En smaakt wat Vrijheid zoetst bezit.
De welvaart met den bloei, de vrijdom des gewetens,
Ziet daar uw eigendom, en wie betwist u dit?