Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/56

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 54 —

Van wien zy bloei verwachtte en rust!
My, uit dat Vaderland verstoten,
En, vreemdling by mijn Landgenooten,
My, balling, zinkende in het graf,
Voor my brak die betrekking af.
My zijt ge in ’t toppunt van vermogen,
Waar andren zoo op schitteroogen,
(Gy, voorwerp waar ’t Heelal op staart,)
De zelfde, dien gy eertijds waart!
My bleeft gy wat dat hart u maakte,
Dat ge in geen tijdstip ooit verzaakte,
Maar dat, aan ’t plichtbesef verknocht,
In dit alleen de grootheid zocht.
Die, moog haar heil of leed bekroonen,
De oprechte poging steeds zal loonen,
En, of men wel of kwalijk zag,
De toetssteen zijn moet van ’t gedrag.
My zijt gy dit; my, dit gebleven
Door al de perken van ons leven;
En amptloos, of in staat van eer,
My zijt gy minder niet noch meer.

Zie daar mijn hart! is ’t uwer waardig,
Is ’t Hollandsch, stam- en afkomstaardig,
Aanvaard dees hulde van mijn hand,
En leef tot heil van ’t Vaderland!




Dus zong mijn hart; mijn lippen zwegen,
De wierook vloog u rondsom tegen;
Nog klonk de Dichterlijke Lier